Rudi Laermans

Kunst versus massacultuur, aflevering 4579945 (een [cultuursociologisch] fragment over het werk van Superamas) (1)

Dutch version

Met de readymades van Duchamp brak volgens Thierry De Duve definitief het tijdperk van ‘de kunst in het algemeen’ aan. Wat in de publieke reacties op de impressionisten nog een denigrerende opmerking was, werd een legitieme vraag van almaar meer artefacten: ‘is dit een kunstwerk of is dit geen kunstwerk?’. Van banale gebruiksvoorwerpen over scabreuze installaties tot vervelende performances: ze worden vandaag nog steeds massaal getoond of opgevoerd in institutionele contexten waarbinnen men kunst mag verwachten. Ze willen de toeschouwer vooral aan de contingentie van iedere kunstdefinitie herinneren. Hij mag zélf uitmaken of het geziene nu wel of niet een kunstwerk is – als hij maar beseft dat zijn beslissing iedere vaste grond mist.

Is het werk van Superamas kunst? Dit kunstenaarscollectief bespeelt de verschillen tussen kunst en kitsch, hogere en lager cultuur, televisie en theater… met zoveel gemak dat het bijna vergeten cliché ‘postmoderne kunst’ opnieuw bruikbaar lijkt. Maar dat is een te gemakkelijke gedachte. Supermas speelt een zodanig complex spel met de verschillen tussen de kunst en haar uiteenlopende omgevingen (institutionele, technische, sociale, massaculturele…) dat in hun werk het onderscheid tussen kunst en niet-kunst gewoonweg buitenspel wordt geplaatst. Dit kunstenaarscollectief opereert dan ook in de vage maar snel aanwassende zone van de postkunst. Daarbinnen lost ‘de kunst in het algemeen’ op in een vreemde mix van ernst en amusement, vormonderzoek en reflexieve toespelingen op overbekende genrecodes – maar dan wel heel anders dan in ‘de betere popmuziek’ van Radiohead, Tarantino’s Pulp Fiction of het Verzameld Werk van Andy Warhol.

De popart schokte omdat ze in de commerciële massacultuur een nieuwe, hyperreële vorm van authenticiteit ontdekte. Ze loodste de iconen van de consumptiemaatschappij richting kunst, met realistische beelden die veel meer verwant waren met de traditionele landschapskunst dan met ‘de kunst in het algemeen’ van de avant-garde. Goed een halve eeuw later doet het geloof in de echtheid van ‘het populaire’ nogal naïef aan. De massacultuur is thans zodanig alomtegenwoordig dat het verschil tussen echt en onecht nog enkel in relatie tot deze geprefabriceerde wereld van beelden, woorden en klanken kan worden gemaakt. Onze persoonlijke levens en verlangens zijn onherroepelijk verweven met het wereldwijde web van merknamen, logo’s en publiciteitsfoto’s, met de codes van drakerige soaps, tearjerkers en pornofilms, met… (vul zelf maar aan).

Authenticiteit is een onmogelijkheid, iedereen herhaalt of citeert materiaal uit de eigen massaculturele omgeving en doet tegelijkertijd alsof men alleen maar zichzelf is (ook die simulatie is, uiteraard, een citaat). Superamas promoveert deze vaststelling tot het uitgangspunt van de eigen kunstpraktijk. Dat klinkt weerom ‘postmodern’, maar is het niet. Want anders dan de pomo-kunst van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is in het werk van Superamas het verschil tussen realiteit en hyperrealiteit simpelweg geïmplodeerd. Het veralgemeent de strategie die Judith Butler bepleit voor seksuele identiteiten: parodieer ze, herhaal ze op een verschuivende manier, met een ontwrichtende variatie. Superamas volgt dat maxime in recente voorstellingen en installaties niet alleen op voor de mannelijke en vrouwelijke identiteit (wie hen van ‘masculinisme’ beticht, ontbeert ieder gevoel voor humor en leeft op planeet Mars). Ze praktiseren het ook in een meer algemene zin om de duivelse looping tussen leven en massamediamieke beelden-van-leven of voor-beelden even te onderbreken.

Big 1’ is ongetwijfeld een sleutelwerk in het voorlopige oeuvre van Superamas. In deze live-voorstelling lijkt het alsof er gedurig een replaytoets wordt ingedrukt. Live gespeelde scènes worden opnieuw gespeeld, maar ook hernomen met voice dubbing of op videobeeld. Dat gedurige citeren en hérciteren binnen uiteenlopende media genereert al snel de indruk dat àlles fake is, vooral ook het live-gebeuren. Dubbelop theater dus, maar toch ook niet. Want zowel het spel van de performers (waaronder twee uitstekend acterende vrouwelijke gogo dansers) als dat van de via het scherm opgevoerde cognitieve wetenschapper (prof. Dr. Robert Trappl, Austrian Research Institute for Artificial Intelligence) oriënteren zich erg nadrukkelijk aan de codes van het modale televisieaanbod. ‘Precessie van de simulacra’ (dixit Baudrillard), ‘druk van modellen die enkel waar kunnen worden gemaakt’, lijkt een juistere omschrijving dan de voor de hand liggende referentie aan theater en theatraliteit.

Maar we zitten plots in een nog hogere orde wanneer de simulatie van massamediamieke stereotiepen uitloopt op een enkele keren hernomen live imitatie van een videoclip van Fat Boy Slim. De kijker beleeft plezier aan het doorzien van de live gebrachte tv-fake, die trouwens na een paar reprises ook op het tv-scherm wordt getoond. Tegelijk is er al snel een direct kijkgenot, dat alles bij elkaar genomen in haast niets verschilt van het plezier in de mix van coolness en erotiek waarop een doordeweeks televisieprogramma trakteert. Televisie wordt theater, en theater wordt televisie - tot beide genres ten slotte één ambivalente loop vormen. Het einde van de voorstelling bevestigt die dubbelzinnigheid: een persiflage op een reclamespot voor het nieuwste Nissan-model (die auto staat méé op de scène), met alweer de twee schaars geklede gogo danseressen in een hoofdrol. Dat slot zet echter nog een àndere dubbelzinnigheid in de verf, die van het individuele kijkgenot. Want dat is lichtjes pervers te noemen: je geniet van kunst als alibi om van televisie te genieten, als alibi om twee mooie meisjes te begluren… Of parodiërende citaten (of citaten van citaten)

dan ook nog effectief bevrijdend kunnen heten…?

Big 1’ heeft behalve een slot ook een coda. Die haalt nogal stekelig uit naar Adorno’s bekende typering van de cultuurindustrie als leverancier van een banaal en gestandaardiseerd vermaak. Superamas manipuleert die manipulatie door op een van de tv-schermen de vraag op te werpen of de werkelijkheid van cinema of televisie niet gewoonweg deel uitmaakt van… de werkelijkheid? Het antwoord geven de twee argeloos keuvelende meisjes, gezeten op een sofa onder het scherm en ditmaal met een zedige witte trui aan. Dat tablaux vivant zou zo uit een tv-film of een soap kunnen komen – maar evengoed uit een van de talloze   huiskamers waar ’s avonds een film of soapaflevering wordt bekeken. Daarmee zijn we terug bij àf – bij de vaststelling dat het Superamas-collectief inderdaad uitgaat van de onscheidbaarheid tussen leven en massamediamieke beelden-van-leven.

Een voorstelling als ‘Big 1’ – maar ik had evengoed de video ‘Billy Billy’ of de installatie ‘TruckStation’ kunnen beschrijven – toont de thans bestaande terugkoppelingsverhoudingen tussen realiteit en hyperrealiteit, doodgewone levensgebeurtenissen en hun representatie in de massamedia. Soaps imiteren, uiteraard met specifieke verschuivingen, ‘het alledaagse leven’, dat zich op zijn beurt selectief spiegelt aan de soapwerkelijkheid, die vervolgens opnieuw deze spiegeling theatraal weergeeft, enzovoorts. Deze wisselwerking creëert een strange loop waarin de invloed van de media niet langer valt te onderscheiden van de feed backs door de mediagebruikers. Oorzaak en gevolg vormen in die loop ondertussen inwisselbare grootheden. Het resultaat is een gesloten, zelfreferentiële machine, een cybernetisch systeem dat niet langer duidbaar is in realistische termen (de media als passieve registrators) of vanuit een kritische buitenstaanderpositie (de media als actieve manipulators). Evenmin valt er nog een duidelijke grens te trekken tussen realiteit en hyperrealiteit, het Echte Leven dat door niets of niemand wordt beïnvloed en de reële spiegeleffecten van onze ontelbare identificaties met flarden massacultuur.

Onze leefwereld is gewoonweg postmetafysisch, hij is niet meer te beschrijven met de bekende tegenstellingen tussen ‘zijn’ en ‘schijn’, realiteit en representatie… Wat er ons dan nog rest? Spelen! – citeren en parodiëren, zo zeggen de ‘game-boys’ van Superamas. Dat resulteert inderdaad niet in Kritiek-met-hoofdletter. Maar wie maalt daar nu eigenlijk nog om? Deconstructief plezier volstaat toch?

(1) Noot

Deze tekst gaat terug op een reeks aantekeningen die ik maakte naar aanleiding van de twee avondreeksen die Superamas onder de titel ‘Game-boys” organiseerden in oktober 2002 in BSBbis/Beursschouwburg, Brussel (België). Ik ontwikkel in deze tekst slechts één mogelijke leeslijn en ga niet in op andere interessante aspecten van het werk van Superamas, zoals hun gebruik van technologie met het oog op hermediëringen (remediations).

Copyright Rudi Laermans, Brussel, short quotes permitted, not the reprint of longer passages. Rudi Laermans teaches socioculture at the University of Leuven, Belgium.